Zie ook het NOS artikel
Hoofdstuk 4 is meest relevant, hier de conclusie daarover:
Ook opvattingen over genderdiversiteit positiever geworden, maar laatste jaren gestagneerd
Er is de laatste jaren veel aandacht geweest in het politieke en maatschappelijke debat voor genderdiversiteit. Over het algemeen denkt de Nederlandse bevolking niet negatief over genderdiversiteit. In 2019/2020 had 9% van de Nederlandse bevolking een negatieve houding ten opzichte van genderdiversiteit, 32% een neutrale houding en 60% een positieve houding. In vergelijking met de opvattingen ten aanzien van homo- en biseksualiteit zijn houdingen vooral minder vaak expliciet positief en is de neutrale groep groter van omvang. Er zijn meerdere stellingen bevraagd, waaronder naar de opvatting over transgender personen als leraar of lerares. Een ruime meerderheid (71%) geeft aan het geen probleem te vinden als hun kind les zou krijgen van een transgender leraar of lerares. Bijna één op de tien (9%) zou dit wel een probleem vinden. Dat aandeel is ongeveer twee keer zo groot als het deel van de Nederlandse bevolking dat aangeeft het een probleem te vinden als hun kind les zou krijgen van een homoseksuele docent(e). Ook zijn de meningen verdeeld over wie de operatie om van geslacht te veranderen voor transgender personen moet betalen: 29% vindt dat transgender personen dit zelf moeten betalen, 35% is het daarmee oneens. Er lijken niet zo veel verschillen te zijn in houdingen ten aanzien van transgender mannen en vrouwen.
Voor het eerst konden we de ontwikkelingen in deze opvattingen goed in beeld brengen en zien we ook voor de opvattingen ten aanzien van genderdiversiteit een langetermijnontwikkeling naar toenemende acceptatie. Hierbij was er vooral een verschuiving van de groep met neutrale houdingen – die dus voorheen nog groter was in omvang – naar de groep met positieve houdingen. Het deel met negatieve houdingen is minder sterk veranderd ten opzichte van 2012. Ook is er de laatste jaren geen toename geweest in de acceptatie.
Mensen met een negatieve opvatting over genderdiversiteit zijn vaker man en laagopgeleid, behoren vaker tot een kerkgenootschap of levensbeschouwelijke groepering, en hebben vaker een migratieachtergrond. Wat opvalt, is dat de verschillen in opvattingen tussen groepen groter zijn als het gaat om genderdiversiteit dan wanneer het gaat om homo- en biseksualiteit. Net als bij de opvattingen ten aanzien van seksuele diversiteit zijn de verschillen naar leeftijd en geslacht in de opvattingen ten aanzien van genderdiversiteit kleiner geworden sinds 2012. Als het gaat om de religieuze achtergrond zien we niet terug dat verschillen over de tijd kleiner zijn geworden.